Hebben de armen en kwetsbaren zelf schuld aan hun lot, of verdienen ze hulp? Tegenwoordig zullen de meesten dat laatste zeggen: de allerarmsten verdienen hulp.
Maar zo barmhartig is de samenleving niet altijd geweest.
In de 19e eeuw was er een sterke beweging voor precies het tegenovergestelde: de armen hadden hun problemen aan zichzelf te danken en verdienden geen hulp.
Hier krijg je een kijkje in het gedachtegoed van het sociaaldarwinisme, dat uiteindelijk de inspiratie werd voor de gruwelijkheden van de nazi’s.
Om dat te begrijpen, moeten we eerst terug naar een groep denkers die de ideeën van Charles Darwin en Adam Smith eigenhandig en gewiekst wist te verdraaien.
VS, 1880
Rond 1880 klom de Amerikaanse predikant William Graham Sumner in de pen. Hij was gefrustreerd en moest zijn hart luchten. In de Bijbel staat dat ‘de zachtmoedigen’ de aarde moeten erven, maar zelf was hij er klaar mee dat de kerk partij koos voor de zwakken.
‘Onze medemens is onze concurrent als het gaat om het delen van het schaarse aanbod van de natuur,’ schrijft hij.
‘De natuur is neutraal; ze geeft aan hen die zich het meest energiek en resoluut op haar stort. Ze geeft aan de meest geschikte zonder ergens anders aan te denken. We hebben geen alternatief leven. We kunnen kiezen voor vrijheid, ongelijkheid en het recht van de sterksten, of onvrijheid, gelijkheid en het recht van de zwaksten,’ raasde Sumner. Hij concludeert:
‘Dat eerste brengt de samenleving verder voor de sterkste deelnemers, dat laatste zorgt voor een stap terug, ten gunste van de zwaksten.’
Door te spreken van ‘de natuur’ en ‘survival of the fittest’, koppelt Sumner zijn visie aan de meest baanbrekende theorie van die tijd – de evolutieleer van Charles Darwin.
Sumner stond hierin niet alleen. Door Darwins theorie te verbinden aan de ideeën van econoom Adam Smith over het kapitalisme, ontwikkelden de sociaaldarwinisten in de 19e eeuw een scherpe ideologie, die de rijken het recht gaf alle anderen te verdrukken.
En na de Eerste Wereldoorlog werd het sociaaldarwinisme een inspiratiebron voor een Duitse demagoog.
De armen moeten arm blijven
In 1859 publiceerde Charles Darwin On the Origin of Species, waarin hij op wetenschappelijke wijze uitlegt waarom sommige dier- en plantensoorten overleven, en andere niet.
Om zijn theorie toe te lichten, gebruikte Darwin later uitingen als ‘survival of the fittest’ en ‘struggle for existence’. Die uitspraken had hij geleend van de bekende wetenschappers en denkers Herbert Spencer (socioloog) en Thomas Malthus (econoom).
Beide mannen schreven over menselijk gedrag in de kapitalistische samenleving.
Charles Darwin bestudeerde 20 jaar lang dieren en planten voordat hij met zijn evolutietheorie kwam. Een paar onwetenschappelijke uitingen maakten dat zijn theorie voer werd voor mensvijandelijke ideologen.
In 1859 kwam Darwins On the Origin of Species uit. In het boek presenteert hij zijn theorie over natuurlijke selectie. Volgens die theorie kunnen alleen de best aangepaste dieren en planten overleven, en geven zij daarna hun genen door aan de volgende generatie.
De theorie is gebaseerd op decennia van wetenschappelijke observaties, maar ging alleen over het dierenrijk. Toch kon Darwin het niet laten de theorie ook op de mensheid toe te passen.
‘Er is reden om aan te nemen dat vaccins duizenden mensen hebben gered, die anders aan de pokken zouden zijn gestorven. Niemand die ooit dieren heeft gefokt zal eraan twijfelen dat dit schadelijk is voor de mensheid,’ schreef Darwin in 1871 in een artikel.
Hoewel Darwin in zijn boeken ook het belang van gemeenschapszin en sociale vaardigheden onderstreept, werd zijn theorie door de sociaaldarwinisten aangewend om te stellen dat het in het leven ‘allen tegen allen’ was en dat de sterksten altijd gelijk hadden.
De econoom Malthus had in 1798 al naam gemaakt door te waarschuwen tegen het geven van meer geld aan de armen:
‘Als arbeiders door de liefdadigheid van de rijken in plaats van 18 pence per dag, 5 shilling zouden krijgen (drie keer meer, red.), dan zouden ze denken comfortabel te kunnen leven en elke dag een stuk vlees te kunnen eten. Maar zo werkt het niet.’
De armen helpen zou de prijzen opdrijven, en dat was voor niemand goed, vond Malthus. Hij was ervan overtuigd dat elke verlichting voor de armen ervoor zou zorgen dat ze zich sneller zouden vermenigvuldigen, en dat zou leiden tot een hongersnood.
‘De capaciteit van de bevolking om te groeien is oneindig veel groter dan de capaciteit van de aarde om voedsel voor de mens te produceren,’ beweerde Malthus.
Dood en verderf als oplossing
Naast oorlog, honger en ziekte kon alleen de armoede van de arbeidersklasse – en het daaruit voortvloeiende onvermogen om zich efficiënt voort te planten – de hongercatastrofe afwenden die volgens Malthus in een paar decennia een einde zou maken aan de mensheid.
Van die duistere voorspelling kwam niets terecht. Door de mechanisatie van de landbouw, de toegenomen handel en de ontginning van landbouwgrond werd massasterfte voorkomen.
‘Het is onmogelijk dat een man met kapitaal gelijk kan zijn aan een man zonder kapitaal.’ William Graham Sumner zag de armen als minderwaardige mensen
Voor een deel van de bevolking was honger echter een reëel probleem. Met de industrialisatie ging het halverwege de 19e eeuw snel, maar de welvaart voor de massa, die de vader van het kapitalisme, Adam Smith, voor ogen had, bleef uit.
Terwijl mannen, vrouwen en kinderen tot 16 uur per dag in fabrieken zwoegden voor een hongerloon, harkten kapitalisten een fortuin binnen. En om die ongelijkheid te rechtvaardigen, wendden filosofen en economen zich tot Darwin en Smith.
Kapitalisme moest de ontwikkeling stuwen
De Britse wetenschapper Herbert Spencer maakte gebruik van Darwins theorie om zijn weerstand tegen overheidsingrijpen in de economie te uiten.
‘Hoe vreemd het ook is om het nu te zeggen, nu de waarheid van natuurlijke selectie door de meeste opgeleide mensen wordt erkend, mensen doen er op dit moment in de geschiedenis alles aan om het overleven van de zwaksten te bevorderen,’ schreef Spencer in 1884, in reactie op de voorstellen voor sociale hervormingen die volgden op de industrialisatie.
En Spencer was niet de enige die zo dacht. De Duitse academicus Ernst Haeckel vond dat menselijke ellende een noodzakelijk onderdeel was van het selectieproces dat het voortbestaan van de soort moest garanderen.
‘De theorie van natuurlijke selectie leert ons dat het in het leven van mensen – net als bij dieren en planten – altijd zo zal zijn dat alleen een minderheid kan floreren, terwijl de meerderheid verhongert en vergaat,’ zei hij.
‘Hun werk heeft een grote rol gespeeld in het vormen van de houding van de denkers achter Hitler.’ Collega in een brief aan de Amerikaanse eugeneticus E.S. Gosney
Ook aan de andere kant van de oceaan won het sociaaldarwinisme terrein.
‘Het is en blijft de natuur die haar giften verdeelt. Maar tegenwoordig zijn het de vaardigsten – en niet degenen met de meeste spieren – die de hoogste beloning krijgen. Het is ondenkbaar dat een man met kapitaal gelijk kan zijn aan een man zonder kapitaal,’ schreef de Amerikaanse geestelijke William Graham Sumner.
Terwijl bij dieren en planten de natuur verantwoordelijk was voor selectie, noemde Adam Smith dat volgens Sumner bij mensen de ‘onzichtbare hand’ van het kapitalisme.
Mensen fokken als dieren
De Britse wetenschapper sir Francis Galton ging nog verder. Galton en Darwin deelden een grootvader, en Galton verslond de boeken van zijn neef. Hij was vooral geïnteresseerd in een passage over het fokken van dieren in On the Origin of Species.
Galton kwam tot de conclusie dat het mogelijk is om mensen op dezelfde manier te fokken als bij dieren gedaan wordt, namelijk door de sterkste individuen te laten paren.
‘Net zoals je gemakkelijk door zorgvuldige selectie een ras van honden of paarden voort kunt brengen die bepaalde kwaliteiten hebben, zo zal het mogelijk zijn om een zeer begaafd mensenras voort te brengen door generaties lang weloverwogen huwelijken te sluiten,’ schreef Galton in 1869.
En die uitverkoren huwelijkspartners waren volgens Galton in de bovenklasse te vinden. Hij had ook een naam voor zijn nieuwe wetenschap, die hij vernoemde naar ‘wat in het Grieks eugenos heet, namelijk van goede afkomst, erfelijk verrijkt met edele kwaliteiten’.
Galtons ideeën werden in Europa eerst lauwtjes ontvangen, maar in de VS was de eugenetica meteen populair – eerst als onderzoeksgebied en later als volksbeweging.
**De sociaaldarwinisten namen aan het van de eind 19e eeuw en de eerste helft van de 20e eeuw actief deel aan het sociale debat. Hun stokpaardjes waren gedwongen sterilisatie en raciale superioriteit.
© Wikipedia
De armen moesten opgevoed worden
De Britse filosoof Herbert Spencer vond sociale voorzieningen schadelijk. De armen zouden de gevolgen van hun armoede duidelijk moeten voelen, zodat ze gemotiveerd raakten om te werken aan een beter leven.
© Inna Felton/Wikimedia Commons
Rechter stond gedwongen sterilisatie toe
Oliver Wendell Holmes, een van de meest gewaardeerde rechters van het Amerikaanse Hooggerechtshof, stemde in 1927 voor het recht van staten om vrouwen die ongeschikt werden geacht om kinderen te krijgen, onder dwang te steriliseren.
© ihm.nlm.nih.gov/Wikimedia Commons
Duitsers waren superieur
De Duitse bioloog Ernst Haeckel maakte de werken van Charles Darwin beroemd in Duitsland, maar hij had geen hoge pet op van de Britten – ze waren minderwaardig aan de Duitsers, vond Haeckel.
© Eveleen Myers (née Tennant)/Wikimedia Commons
Pleitbezorger voor genocide
Darwins neef Francis Galton bedacht het begrip eugenetica – rasverbetering – en pleitte voor genocide. ‘Er is verzet – meestal onredelijk – tegen de geleidelijke uitroeiing van een inferieur ras,’ schreef Galton in een boek uit 1883.
Eugenetica werd gebruikt tijdens de zogeheten ‘Better Babies’-wedstrijden, waarbij kinderen tussen 6 maanden en 4 jaar oud werden beoordeeld op hun uiterlijk en prestaties in een reeks cognitieve taken.
Maar Amerikaanse eugenetica ging niet alleen over het bevorderen en belonen van lichamelijke en geestelijke gezondheid – aanhangers wilden elke handicap uitroeien.
In 1907 introduceerde Indiana de gedwongen sterilisatie van alle vrouwen die vanwege een handicap ongeschikt werden geacht om hun genen door te geven. Onder meer Californië volgde, en tegen 1931 voerden 30 staten gedwongen sterilisaties uit.
Het programma was in eerste instantie gericht op gehandicapten, maar werd later uitgebreid naar armen, mensen van kleur en vrouwen die promiscue zouden zijn.
‘Het is beter voor de wereld als we, in plaats van te wachten met het executeren van ontaarde nakomelingen wegens criminele daden – of ze te laten verhongeren omdat ze imbecielen zijn – voorkomen dat de ongeschikten hun soort op de wereld blijven zetten,’ schreef rechter Oliver Wendell Holmes in een uitspraak van het Hooggerechtshof uit 1927 waarmee staten het recht kregen op gedwongen sterilisatie.
Amerikaanse eugenetica inspireerde Hitler
In die tijd was de eugenetica ook naar Europa overgewaaid. Vooral het boek The Passing of the Great Race (1916) van advocaat en zoöloog Madison Grant werd er populair.
Het boek noemde het noordse ras optimaal en riep op tot een strijd tegen ‘de ongewensten’ – volgens Grant de ‘zwakkelingen’ en ‘sociale verliezers’ die ‘gevangenissen, ziekenhuizen en gestichten vullen’.
Grant was een compromisloze sociaaldarwinist: ‘De natuurwetten eisen de vernietiging van de ongeschikten. Een mensenleven is alleen waardevol als het waarde heeft voor de maatschappij of het ras.’
Een van de bewonderaars van Grant was Adolf Hitler. De dictator las het boek in 1924 toen hij in de gevangenis zat na zijn mislukte coup het jaar ervoor.
Hitler was zo enthousiast dat hij Grant in een brief meedeelde dat hij het boek als ‘zijn bijbel’ beschouwde.
Gedurende het volgende decennium onderhielden de Duitse nazi’s nauwe contacten met Amerikaanse eugenetici – tot grote trots van de Amerikanen.
‘Het zal u interesseren om te weten dat uw werk een grote rol heeft gespeeld in het vormen van de houding van de intellectuelen die achter Hitler staan,’ schreef een collega aan de Californische eugeneticus E.S. Gosney tijdens een bezoek aan Duitsland in 1934.
Maar trots veranderde in schaamte toen de genocide bekend werd. De verschrikkingen van de Holocaust leidden ertoe dat de eugenetica en het sociaaldarwinisme door de wetenschap werden verworpen – maar niet van de ene op de andere dag.
Zo duurde het tot 1967 voordat een land als Denemarken stopte met gedwongen sterilisaties. In totaal waren zo’n 13.000 Deense vrouwen gedwongen gesteriliseerd.